... your login credentials do not authorize you to access this content in the selected format. Access to this content in this format requires a current subscription or a prior purchase. Please select the WEB or READ option instead (if available). Or consider purchasing the publication.
Lonen stijgen langzaam, ondanks daling van de werkloosheid
Terwijl de wereldwijde financiële crisis nog steeds gevolgen heeft voor de baankwaliteit
en inclusiviteit, vertoont de werkgelegenheid in de meeste OESO‑landen een historisch
hoogtepunt en heeft het gemiddelde werkloosheidscijfer het niveau van vóór de crisis
weer bereikt. Desondanks blijft de nominale stijging van de lonen aanzienlijk lager
dan vóór de crisis bij een vergelijkbaar werkloosheidsniveau, en de daling van de
Philips‑kromme (de relatie tussen werkloosheid en loonsverhoging) heeft zich tijdens
het herstel voortgezet. De verwachte lage inflatie en de productiviteitsdaling tijdens
de economische recessie hebben zich nog niet hersteld en dragen bij tot deze verandering.
Slecht betaalde banen spelen ook een belangrijke rol. Vooral de inkomsten van parttime
werkers zijn sterk achteruitgegaan vergeleken met die van fulltime werkers, vanwege
de toename van de onvrijwillige parttime tewerkstelling in een aantal landen. Bovendien
is het aantal werkers met een laag salaris toegenomen door de betrekkelijk lage lonen
van werkers die onlangs werkloos zijn geweest en de nog steeds hoge werkloosheidscijfers
in een aantal landen. Het gevolg hiervan is een lagere gemiddelde loonsverhoging.
Afname van het arbeidsaandeel is deels een weergave van de opkomst van ‘superster’
bedrijven
De gemiddelde nettoloonsverhoging in de meeste OESO‑landen heeft het tempo van de
arbeidproductiviteitsgroei van de afgelopen twintig jaar niet bijgehouden. Dit is
deels een weergave van de afname van de toegevoegde waarden van arbeid, ofwel het
arbeidsaandeel. De technologische vooruitgang in de sectoren waarin apparatuur wordt
geproduceerd en de uitbreiding van de wereldwijde waardeketens hebben het arbeidsaandeel
in bedrijven gereduceerd en hebben de toegevoegde waarde van bedrijven met een lager
arbeidsaandeel verhoogd. Bovendien lijkt het remeffect van de technologische vooruitgang
op het arbeidsaandeel vooral in landen en industrieën met een groot aantal laaggeschoolde
banen en zeer routinematig werk, bijzonder groot te zijn. Landen met een dalend arbeidsaandeel
hebben zowel een afname van het arbeidsaandeel aan de technologische spits gezien,
als een nieuwe toewijzing van het marktaandeel richting bedrijven aan deze spits (‘superster’
bedrijven) met een laag arbeidsaandeel. De afname van het arbeidsaandeel aan de technologische
spits is een weergave van het versterkte proces van ‘creatieve vernietiging’ als gevolg
van het technologische dynamisme van nieuwe werkers met een lager arbeidsaandeel,
in plaats van anti‑concurrentiekrachten. Deze resultaten suggereren dat werkers optimaal
van de voortgaande technologische ontwikkelingen kunnen profiteren door hun vaardigheden
op effectieve wijze te vergroten. Daarom is het van cruciaal belang dat landen een
hoogwaardig onderwijssysteem ontwikkelen met trainingsservices die toegankelijke leerkansen
bieden, en dat er systemen worden ontwikkeld waarmee op de benodigde vaardigheden
kan worden geanticipeerd.
Collectieve onderhandelingsinstanties zijn belangrijk voor de prestaties van de arbeidsmarkt
Het salaris en de werkomstandigheden van een derde van de werkers in de OESO zijn
door een collectieve arbeidsovereenkomst geregeld. Onderhandelingssystemen die de
salarissen in verschillende sectoren coördineren, resulteren vaak in minder loonongelijkheid
en een betere tewerkstelling, ook voor kwetsbare groepen. Salariscoördinatie verhoogt
de solidariteit van werkers in verschillende sectoren en zorgt ervoor dat de collectieve
onderhandelingen de tewerkstelling verbeteren, omdat daarbij rekening wordt houden
met de macro‑economische situatie. Bij gecentraliseerde systemen resulteren minder
ongelijkheid en een hogere tewerkstelling echter vaak in een lagere productiviteitstoename.
De ervaring in verschillende landen suggereert dat het vaak belangrijk is dat de werkgever‑
en werknemervertegenwoordigers van de onderneming voldoende ruimte krijgen om overeenkomsten
op sectorniveau te verfijnen of aan te passen, zodat rekening kan worden gehouden
met de situatie van de individuele onderneming (‘georganiseerde decentralisatie’).
Over het algemeen resulteren coördinatie en georganiseerde decentralisatie met een
groot aantal sociale partners in betere arbeidsmarktsituaties met een goede mate van
inclusiviteit en flexibiliteit. Sociale dialoog op het werk wordt ook in verband gebracht
met een betere werkomgeving.
Arbeidsmarktprogramma's helpen werkers die hun baan om economische redenen verliezen
Het proces van ‘creatieve vernietiging’ dat de economische groei en de toenemende
levensstandaarden ondersteunt, veroorzaakt elk jaar het verlies van een enorm aantal
banen. Veel van deze werkers moeten daardoor een aanzienlijk deel van hun inkomen
inleveren en krijgen met andere problemen te maken. Het beginpunt voor verbetering
van de werkgelegenheid en inkomenszekerheid van werkers die hun baan hebben verloren,
is om effectieve nationale activeringsstrategieën verder uit te werken die de hindernissen
voor deze groep aanpakken en hun specifieke voordelen benadrukken wanneer ze een nieuwe
baan zoeken. Twee van de belangrijkste verschillen tussen werkers die hun baan om
economische redenen hebben verloren en andere werkzoekenden, zijn het feit dat er
meer proactieve maatregelen getroffen kunnen worden meteen aan het begin van de opzegtermijn,
voorafgaand aan het baanverlies, en de grote bijdrage die werkgevers kunnen leveren
aan de mobiliteit van de werkers die ze moeten laten gaan, bij voorkeur in nauwe samenwerking
met de vakbonden en arbeidsmarktinstanties. Een belangrijke kwestie voor inkomensondersteuning
is hoe werkers die een nieuwe baan krijgen die veel slechter betaalt, gecompenseerd
moeten worden voor dit inkomensverlies. De toegangsvoorwaarden voor de werkloosheidsuitkering
tijdens de gehele periode van werkloosheid spelen ook een belangrijke rol.
De meeste werkzoekenden ontvangen geen werkloosheidsuitkering
Bij discussies over het effect van werkloosheidsuitkeringen op de arbeidsmarkt wordt
vaak aangenomen dat werkzoekenden eenvoudig toegang hebben tot dergelijke uitkeringen.
Een toegankelijke werkloosheidsuitkering is een belangrijk element van een inclusief
arbeidsmarktbeleid dat gericht is op de bescherming van werknemers, in plaats van
banen. Maar gemiddeld minder dan een op de drie werkzoekenden in de OESO ontvangt
een werkloosheidsuitkering, en de neerwaartse langetermijntrend voor uitkeringen na
de financiële en economische crisis zet zich in veel landen voort. De redenen voor
de afname van het aantal uitkeringen geven aan of dit een beleidsprobleem is en welke
maatregelen getroffen kunnen worden om de juiste toegang tot de uitkeringen te handhaven.
Sinds het begin van de crisis hebben veranderingen van de kenmerken van werkzoekenden,
zoals migratiestromen of grote veranderingen van het aantal langdurig werklozen, een
grote invloed gehad op het aantal uitkeringsgerechtigden. Een deel van de recente
vergroting van wat de ‘dekkingsleemte’ kan worden genoemd, zijn de beleidshervormingen
die gericht waren op een reductie van de hoogte van de werkloosheidsuitkeringen om
kosten te besparen of om werklozen aan te moedigen naar werk te zoeken.
Waarom wordt de genderkloof bij arbeidsinkomen gedurende het arbeidsleven groter?
Zelfs al is het verschil tussen het gemiddelde jaarinkomen van mannen en vrouwen sterk
afgenomen, toch was het jaarinkomen van vrouwen in 2015 nog steeds gemiddeld 39% lager
dan dat van mannen. Vergelijkende schattingen van de genderkloof van het arbeidsinkomen
gedurende de levensduur wijzen op het feit dat de kloof in de eerste helft van de
loopbaan ontstaat. Vrouwen veranderen minder vaak van baan in de vroege fase van hun
arbeidsleven en kunnen door de geboorte en opvoeding van kinderen minder aan de arbeidsmarkt
deelnemen. Dit heeft een langdurig effect op de loopbaan van vrouwen, zodat de genderkloof
gedurende het arbeidsleven groter wordt. De rol van parttime werk is minder duidelijk,
omdat dit soort werk enerzijds voorkomt dat vrouwen niet langer aan de arbeidsmarkt
deelnemen, anderzijds vrouwen in dit soort werk tegenhoudt. Het relatieve belang van
al deze aspecten van de genderkloof op het arbeidsinkomen, zoals genderverschillen
bij de werkgelegenheid, het gewerkte aantal uren en het uurloon, zijn belangrijke
richtlijnen voor beleidsmakers. Het gezinsbeleid, de maatregelen om het gedrag van
mannen en vrouwen te veranderen en de acties die erop gericht zijn om veranderingen
op het werk te stimuleren, zoals meer parttime werk en flexibele werkuren voor zowel
vaders als moeders, spelen vaak een belangrijke rol, zodat vrouwen met succes door
de belangrijke fase van hun loopbaan tijdens het krijgen van kinderen kunnen navigeren,
deel blijven uitmaken van de arbeidsmarkt en dezelfde carrièrekansen grijpen als mannen.